Haagse blubber

Boek Leesfragment Recensies

Leesfragment

Verhaalfragment:
Jopie wenste blijkbaar niet in onzekerheid te blijven. Hij rukte abrupt het laken weg en onthulde een schriele gestalte. Onverschrokken greep hij de bejaarde man bij diens schouders, trok hem enkele decimeters naar zich toe en begon hem op en neer te pompen. De spiralen van het grote bed trilden hoorbaar en een roodgeblokt pyjamajasje zwierde om het magere lijf van de eigenaar als in een wilde dans.
De kale keek er niet eens naar. Hij had zich over de ordner ontfermd en gezien dat met een dikke viltstift lettertekens op de rug waren aangebracht. K & S. Bladerend door de bijeengebrachte pakken papier zag hij veel getypte tekst, maar ook talrijke velletjes die waren gevuld met een fijn handschrift. Helemaal achterin bleken enkele uit een tijdschrift geknipte pagina’s opgeborgen. Met een gevoel van tevredenheid, bijna ontroering, herkende de leider van de inbraak de artikelen die als afleveringen van de serie ‘Kornuiten en schavuiten’ in het weekblad Het Hagenaartje waren gepubliceerd.
‘Sicko! Die vent is hartstikke dood!’
De aangesprokene keek op. Hij sloot de ordner, klemde die onder zijn arm en gaf toen zijn bedaarde reactie.
‘Zeker een hartverlamming. Zou ik óók krijgen als ik wakker werd en ik zag ineens jouw kop.’
‘Schei uit! Hij mot al dood geweest zijn. Vandaar dat we hier niks hoorden. Zo’n lullig onderdeurtje van een vent. Je zou ‘m zo over het hoofd zien.’
Bij zijn laatste volzin liet Jopie de oude los; het lichaam veerde geluidloos terug tussen de lakens.
Terwijl Jopie besluiteloos op de liggende gestalte neerkeek, schudde de man die hij Sicko had genoemd misprijzend zijn kale schedel.
‘Je bent me een goochemerd, hoor. Met dat stomme gesjor heb jij een massa bewijsmateriaal tegen jezelf verspreid, weet je dat? Als ze hier straks een dooie vinden en ze vertrouwen het niet en besluiten tot een onderzoekje naar DNA-sporen, dan vinden ze vast wat haren uit die luizenbos van je. Of huidschilfers, of zweetdruppels – weet ik veel. Van alles.’
Jopies mond zakte open. Hij staarde zijn baas aan als een hond die weet dat hij straf verdient. Onder een aanroeping van het opperwezen, mechanisch uitgebracht, zakte zijn blik opnieuw naar de gestorvene.
‘Wat nou?’ vroeg hij verslagen.
Sicko had zijn antwoord klaar. ‘Gewoon. Maak er een ongelukje van. Een tragisch gebeuren. ’t Was een stokoude kerel. Flikker hem van de trap. Dan vindt een buurman hem, of een werkster. En dan denken ze, ach jee, wat een sneu einde, moest zeker naar de plee, van de trap gevallen, nou ja, hij was tòch al zowat afgeleefd.’
Jopies weinig snuggere trekken waren opgeklaard. Zonder nog een moment te aarzelen sleurde hij met beide handen het lichaam van de oude man omhoog. Om de deur naar het trapportaal te openen, nam hij zijn last onder een arm. Via de deuropening nam Sicko waar hoe zijn vakbroeder daar opnieuw beide armen gebruikte om het lijk te hanteren. En hij zag hoe Jopie zijn vrachtje in een zwaaiende beweging bracht en hoorde hem aftellen.
‘Eén… twee…’

Pages: 1 2 3